Executief
Geen achtergrondkleur
Op afroep:  
Op naam: Voorbeeld
 
  PLANNEN EN PRIORITERING
Ik weet hoe ik mijn schema of agenda kan gebruiken om afspraken en taken te plannen.
Een week voordat mijn project klaar moet zijn, wil de leerkracht mijn vooruitgang zien. Ik vind dat oké.
Ik kan drie taken of activiteiten noemen die ik vandaag af moet hebben of die ik moet hebben gedaan.
 
  ORGANISATIE
Een georganiseerde map of een georganiseerd schrift kan mij helpen om betere resultaten te halen.
Ik kan de stappen noemen die ik volg als ik een map op orde moet maken.
 
  TIMEMANAGEMENT
Het is belangrijk om op tijd in de klas aanwezig te zijn.
Als de les over vijf minuten eindigt en ik ben nog bezig met de toets, dan weet ik wat ik moet doen.
 
  WERKGEHEUGEN
Ik kan goed onthouden wat ik me heb voorgenomen om te doen.
Ik kan een aanwijzing van een leerkracht goed onthouden.
Ik raak bijna nooit mijn spullen kwijt.
Ik kan vijf genoemde feiten direct terug vertellen.
 
  METACOGNITIE
Ik weet hoe stilzitten mij kan helpen om helder na te denken.
Ik kan drie manieren noemen hoe ik beter kan worden in mijn schoolwerk.
Ik kan verschillende acties noemen die nodig zijn voor het halen van goede resultaten op school.
Ik kan uitleggen waarom ik een vak op school moeilijk vind.
Ik kan een cijfer aan mijzelf geven na het maken van een opdracht. Ik weet ook waaraan ik dat cijfer verdien.
 
  RESPONSINHIBITIE
Ik kan mij goed aan de regels houden, ook als de leerkracht er niet bij is.
Ik kan snel rustig worden na een emotionele situatie.
Ik kan wachten tot de leerkracht klaar is met de instructie voordat ik begin met mijn werk.
Ik praat niet vaak door anderen heen.
Ik doe geen dingen zonder er bij na te denken (impulsief gedrag).
Ik heb niet snel ruzie.
Ik heb niet snel mijn mening klaar.
Ik kan goed op mijn beurt wachten.
Ik zeg geen dingen zonder er eerst bij na te denken.
 
  EMOTIEREGULATIE
Ik weet wat ik moet doen om mezelf onder controle te houden.
Ik kan me snel over een teleurstelling heen zetten.
Ik weet hoe ik reageer en wat ik doe als iemand iets van mij kapot maakt (per ongeluk of expres).
Ik kan mijn zenuwen voor een wedstrijd of een toets beheersen om vervolgens goed te presteren.
Als ik boos ben, weet ik hoe ik dit aan een vriend kan laten weten.
Ik kan verschillende manieren noemen van pauze nemen als ik boos ben.
Ik raak niet snel gefrustreerd als iets mij niet lukt.
Als ik mijn vinger in de klas opsteek en de leerkracht ziet mij niet, dan weet ik wat ik moet doen.
 
  VOLGEHOUDEN AANDACHT
Ik heb niet op zitten letten tijdens de les en nu begrijp ik de opdracht niet. Ik weet hoe ik dit moet oplossen.
Ik vind het niet moeilijk om weer aan het werk te gaan nadat ik even afgeleid werd.
Ik kan drie dingen noemen die een leerkracht kan doen om mij beter te laten concentreren in de les.
Ik kan drie concentratieoefeningen noemen.
 
  TAAKINITIATIE
Ik kan drie manieren noemen waarop ik mezelf kan belonen na het afronden van een taak of opdracht.
Ik weet wat ik wel en niet moet doen als ik de eerste vraag van een toets niet weet.
Ik weet hoe een timer mij kan helpen.
 
  FLEXIBILITEIT
Als mijn vrienden niet willen doen wat ik wil, kan ik hier mee om gaan.
Ik kan drie verschillende dingen noemen die een huilende medeleerling zou kunnen denken.
Ik raak niet van slag als zaken anders gaan dan gepland.
Ik kan drie verschillende redenen noemen waarom een leerkracht al een hele dag niet met mij heeft gepraat terwijl dat normaal anders is.
Ik kan drie verschillende dingen noemen die een medeleerling, die met zijn hoofd voorovergebogen zit, zou kunnen denken.
Ik kan drie manieren noemen om kalm te blijven als zaken niet gaan zoals ik ze had gepland.
 
  DOELGERICHT DOORZETTINGSVERMOGEN
Als ik ergens aan begin dan maak ik het af, ook al heb ik er geen zin meer in.
Ik kan een voorbeeld geven van een situatie waarin ik doorgezet heb.
Ik heb ondersteuning van anderen nodig om mijn doel te bereiken.
Ik kan iemand omschrijven die doorzettingsvermogen heeft getoond.
Ik kan uitleggen wat doorzettingsvermogen betekent.