Executief van Groep 7 van Voorbeeldschool uit Schoonhoven Aantal leerlingen: 22 | || ||||


Totaallijst van Groep 7    Aantal deelnemers 22    Laatste afname | || ||||

 
  PLANNEN EN PRIORITERING
Ik weet hoe ik mijn schema of agenda kan gebruiken om afspraken en taken te plannen.
     
Een week voordat mijn project klaar moet zijn, wil de leerkracht mijn vooruitgang zien. Ik vind dat oké.
     
Ik heb nog veel huiswerk te doen voordat ik om 18:00 uur ga sporten. Ik weet hoe ik dit aan zal pakken.
     
Ik vind dat werken met een huiswerkplanner voordelen heeft.
     
Ik kan mezelf doelen stellen bij het leren van een toets.
     
Ik kan een aantal strategieën noemen die mij helpen bij het leren van een toets.
     
Ik kan drie taken of activiteiten noemen die ik vandaag af moet hebben of die ik moet hebben gedaan.
     
Als een vriend mij vraagt naar hem toe te komen terwijl ik nog twee uur huiswerk te doen heb, kan ik ‘Nee’ zeggen.
     
Ik heb altijd de juiste (werk) boeken (bij me), zodat ik mijn huiswerk kan maken of leren.
     
Als ik een grote opdracht te doen heb, deel ik hem op in kleinere taken.
     
 
  ORGANISATIE
Een georganiseerde map of een georganiseerd schrift kan mij helpen om betere resultaten te halen.
     
Ik weet wat ik kan doen als ik mijn huiswerk wel op tijd af heb, maar het lastig vind om het op tijd in te leveren.
     
Ik weet hoe thuis een vaste huiswerkplek mij kan helpen bij het georganiseerd blijven.
     
Een agenda helpt mij bij het organiseren.
     
Ik kan vertellen hoe ik er in slaag een groot project op tijd klaar te hebben.
     
Ik kan de stappen noemen die ik volg als ik een map op orde moet maken.
     
Ik kan drie tips geven die ervoor zorgen dat je thuis je werk en je vrije tijd goed kan organiseren.
     
Ik kan iemand, die er niet in slaagt om zijn aantekenschriften op orde te houden, twee tips geven.
     
Ik weet hoe geordend blijven mij kan helpen eventuele stress te verminderen.
     
Als ik goede cijfers wil, maar mijn huiswerk niet goed genoeg maak en leer, weet ik wat ik moet doen.
     
 
  TIMEMANAGEMENT
Het is belangrijk om op tijd in de klas aanwezig te zijn.
     
Timemanagement helpt mij om meer tijd vrij te maken voor niet-schoolse activiteiten.
     
Als de les over vijf minuten eindigt en ik ben nog bezig met de toets, dan weet ik wat ik moet doen.
     
Ik zet mijn te maken of leren opdrachten in volgorde van belangrijkheid (rangschikken).
     
Ik weet hoe een to do-lijstje mij kan helpen bij het uitkiezen van wat ik eerst af wil hebben.
     
Ik kan goed inschatten hoeveel tijd een opdracht zal kosten.
     
Ik weet iedere dag hoe lang ik met mijn huiswerk bezig zal zijn.
     
Als ik merk dat ik heel veel moeite heb met een opdracht – en ik heb ook nog ander werk te maken of leren – dan weet ik wat ik kan doen.
     
Ik kan langdurige projecten goed inplannen.
     
Ik weet wat er kan of zal gebeuren als ik heel veel tijd besteed aan één opdracht.
     
 
  WERKGEHEUGEN
Ik reken sommen als 20x30+5-4 snel uit mijn hoofd uit.
     
Ik kan goed onthouden wat ik me heb voorgenomen om te doen.
     
Ik kan een aanwijzing van een leerkracht goed onthouden.
     
Ik raak bijna nooit mijn spullen kwijt.
     
Ik kan op (eerder gegeven) aanwijzingen van een ander een door mij nog nooit eerder gelopen route lopen.
     
Ik kan vijf genoemde feiten direct terug vertellen.
     
Ik gebruik routines (vaste gewoonte) om mijn taken te voltooien.
     
Als iemand mij een route beschrijft, kan ik deze visualiseren (voor mij zien).
     
Ik weet een goede strategie om woorden voor een toets te leren en ik pas deze strategie ook toe.
     
Aantekeningen maken helpt mij om informatie beter te kunnen onthouden en begrijpen.
     
 
  METACOGNITIE
Ik kan inschatten hoe ik mijn huiswerkopdracht heb gemaakt en kan mijzelf verbeteren na het maken van een huiswerkopdracht.
     
Ik weet hoe stilzitten mij kan helpen om helder na te denken.
     
Ik kan drie manieren noemen hoe ik beter kan worden in mijn schoolwerk.
     
Als ik werk aan een project, dan weet ik wanneer het klaar is.
     
Ik ken de verschillende gevolgen die het niet maken van een huiswerkopdracht voor mij heeft.
     
Ik kan verschillende acties noemen die nodig zijn voor het halen van goede resultaten op school.
     
Ik kan uitleggen waarom ik een vak op school moeilijk vind.
     
Ik evalueer mijn huiswerk en verander mijn plan van aanpak om de kans van slagen te vergoten.
     
Ik ken strategieën die ik na het maken van een toets toe moet passen om te controleren of ik goede antwoorden heb gegeven.
     
Ik kan een cijfer aan mijzelf geven na het maken van een opdracht. Ik weet ook waaraan ik dat cijfer verdien.
     
 
  RESPONSINHIBITIE
Ik kan mij goed aan de regels houden, ook als de leerkracht er niet bij is.
     
Ik kan snel rustig worden na een emotionele situatie.
     
Ik kan wachten tot de leerkracht klaar is met de instructie voordat ik begin met mijn werk.
     
Ik trek niet snel overhaaste conclusies.
     
Ik praat niet vaak door anderen heen.
     
Ik doe geen dingen zonder er bij na te denken (impulsief gedrag).
     
Ik heb niet snel ruzie.
     
Ik heb niet snel mijn mening klaar.
     
Ik kan goed op mijn beurt wachten.
     
Ik zeg geen dingen zonder er eerst bij na te denken.
     
 
  EMOTIEREGULATIE
Ik weet wat ik moet doen om mezelf onder controle te houden.
     
Ik kan me snel over een teleurstelling heen zetten.
     
Ik weet hoe ik reageer en wat ik doe als iemand iets van mij kapot maakt (per ongeluk of expres).
     
Ik kan mijn zenuwen voor een wedstrijd of een toets beheersen om vervolgens goed te presteren.
     
Als ik boos ben, weet ik hoe ik dit aan een vriend kan laten weten.
     
Ik kan verschillende manieren noemen van pauze nemen als ik boos ben.
     
Ik kan triggers noemen, die er voor kunnen zorgen dat ik mijn zelfcontrole verlies.
     
Ik erger me niet als huiswerk te moeilijk, te verwarrend of te veel is.
     
Ik raak niet snel gefrustreerd als iets mij niet lukt.
     
Als ik mijn vinger in de klas opsteek en de leerkracht ziet mij niet, dan weet ik wat ik moet doen.
     
 
  VOLGEHOUDEN AANDACHT
Het lukt mij om leuke activiteiten uit te stellen en eerst aan mijn huiswerk te gaan.
     
Ik heb niet op zitten letten tijdens de les en nu begrijp ik de opdracht niet. Ik weet hoe ik dit moet oplossen.
     
Stress helpt niet om gefocust te blijven. Ik weet wat mij helpt in de klas wanneer ik stress voel.
     
Ik kan de relatie tussen voldoende slaap, gezonde voeding en concentratie uitleggen.
     
Ik vind het niet moeilijk om weer aan het werk te gaan nadat ik even afgeleid werd.
     
Ik kan drie dingen noemen die een leerkracht kan doen om mij beter te laten concentreren in de les.
     
Ik kan drie concentratieoefeningen noemen.
     
Ik weet wat mij afleidt en hoe ik deze afleiding weg kan nemen.
     
Ik weet hoe ik minstens een half uur gefocust kan blijven om mijn taal af te maken.
     
Ik kan uitleggen hoe routines thuis of op school kunnen helpen om gefocust te blijven.
     
 
  TAAKINITIATIE
Ik kan twee negatieve en twee positieve gevolgen van uitstellen noemen.
     
Als ik niet weet wat de bedoeling van een huiswerkopdracht is, weet ik wat ik moet doen.
     
Ik weet hoe ik mijn huiswerkroutine thuis kan verbeteren, zodat ik mijn werk wel op tijd , of zelfs eerder af heb.
     
Ik weet hoe een checklist mij kan helpen om mijn werk af te maken.
     
Ik kan drie manieren noemen waarop ik mezelf kan belonen na het afronden van een taak of opdracht.
     
Ik weet wat ik wel en niet moet doen als ik de eerste vraag van een toets niet weet.
     
Ik weet hoe een timer mij kan helpen.
     
Ik kan vertellen hoe een takenlijst mij kan helpen bij het starten en afronden van een opdracht.
     
Ik weet wat ik moet doen als ik ’s avonds merk dat ik te weinig tijd heb ingepland voor mijn huiswerk van morgen.
     
Een door mij bepaalde starttijd, voor het beginnen met het maken of leren van mijn huiswerk, helpt mij.
     
 
  FLEXIBILITEIT
Als mijn vrienden niet willen doen wat ik wil, kan ik hier mee om gaan.
     
Ik kan drie verschillende dingen noemen die een huilende medeleerling zou kunnen denken.
     
Het grote project dat ik vandaag in moet leveren, heb ik thuis laten liggen. Ik weet hoe ik dit op moet lossen.
     
Ik raak niet van slag als zaken anders gaan dan gepland.
     
Als ik huiswerk moet maken, maar ik heb mijn boek op school laten liggen, weet ik hoe ik dat moet oplossen.
     
Ik moet ergens naartoe gebracht worden, maar ik heb geen vervoer geregeld. Ik kan dan een oplossing bedenken.
     
Ik kan drie verschillende redenen noemen waarom een medeleerling zijn huiswerk niet heeft ingeleverd.
     
Ik kan drie verschillende redenen noemen waarom een leerkracht al een hele dag niet met mij heeft gepraat terwijl dat normaal anders is.
     
Ik kan drie verschillende dingen noemen die een medeleerling, die met zijn hoofd voorovergebogen zit, zou kunnen denken.
     
Ik kan drie manieren noemen om kalm te blijven als zaken niet gaan zoals ik ze had gepland.
     
 
  DOELGERICHT DOORZETTINGSVERMOGEN
Ik vind dat ik gedreven ben.
     
Als ik ergens aan begin dan maak ik het af, ook al heb ik er geen zin meer in.
     
Ik weet dat af en toe falen of mislukken belangrijk en positief is.
     
Ik kan stappen noemen om mijn doel, dat ik voor dit jaar heb, te bereiken.
     
Ik kan een voorbeeld geven van een situatie waarin ik doorgezet heb.
     
Ik heb ondersteuning van anderen nodig om mijn doel te bereiken.
     
Ik kan iemand omschrijven die doorzettingsvermogen heeft getoond.
     
Ik kan uitleggen wat doorzettingsvermogen betekent.
     
Ik kan mijzelf dwingen om te studeren terwijl mijn vrienden iets leuks gaan doen.